Meer dan de helft van haar leven was modern avonturier en wereldreiziger Roanne er trots op dat ze weliswaar vegetariër was, “maar niet zo’n strenge, hoor.” En met veganisten wilde ze al helemaal niet geassocieerd worden; die vond ze bozig, zeurderig of te radicaal.” Maar toen ze recentelijk meer leerde over de melkindustrie, realiseerde ze zich met schrik dat ze zelf ook strenger in de leer moet worden. “Nu ben ik er dus ook zo één.”

Veganist zijn, maar niet zo’n zeur – kan dat ook?

Toen ik een jaar of twaalf was – en iedere nacht gepassioneerd droomde over een eigen pony – verkondigde ik tijdens het avondeten aan mijn ouders dat ik dat paardenbiefstukje op mijn bord niet zou opeten, en dat ik überhaupt nóóit meer paardenvlees wilde eten. De verzorgpaarden die ik dagelijks bereed waren mijn knuffeldieren, mijn vertrouwelingen, mijn troosters – ze opeten vond ik net zo’n bizar idee als het verorberen van onze kat.

Rond mijn zestiende verjaardag besloot ik dat ik ook geen koeien, varkens, kippen en ander gevogelte meer wilde eten. Mijn redenen waren meervoudig: ik was tegen de bio-industrie, was me vagelijk bewust van de impact van grootschalige veehouderij op het milieu en wilde mezelf profileren als een Bijzonder Persoon (ik was weliswaar een ernstige puber, maar dus wel gewoon een puber).

Makkelijk

Het omschakelen naar een vleesloos dieet kostte me vrijwel geen moeite. Ik ben nooit een enorme fan geweest van draadjesvlees, biefstuk of gehaktballen en ben opgegroeid met een moeder die creatief en modern kookte – met meestal een hoofdrol voor de groenten in haar gerechten. In hun jongere jaren hadden mijn idealistische ouders zelf geëxperimenteerd met verschillende vleesloze diëten (waaronder het macrobiotische, waarvoor ze, aldus mijn moeder, ‘urenlang wortels moesten raspen’, en waardoor ze, aldus mijn vader ‘vooral slap en hongerig werden’). Dan had ik het in mijn tijd makkelijker: ik kocht gewoon vegaburgers in de buurtsuper, glunderde trots als ik een vleesetend vriendje complimenten kon ontlokken over de kant-en-klare vegetarische saté die ik voor hem had bereid, en bestelde ‘s nachts na het uitgaan vrolijk een broodje pita-kaas in plaats van de bak shoarma die mijn huisgenote naar binnen schoof. Makkelijk zat, dat vleesloze eten, en nog goedkoper ook.

Vegetariër noemde ik mezelf niet, en dat wás ik ook niet: ik at af en toe nog een stukje vis (want vissen vond ik beduidend minder knuffelbaar dan dieren met haren en benen), droeg leren laarzen aan mijn voeten en als ik voor mijn werk als antropoloog op veldwerk was in landen waar mijn vleesloze dieet moeilijker vol te houden was, maakte ik een uitzondering. In Groenland, waar ik lange tijd tussen Inuit-jagers in een piepklein dorpje op een eiland in zee woonde, at ik af en toe vlees mee met een gezin. Omdat er simpelweg niks anders te eten was – geen groente, geen fruit, geen brood. Omdat ik de gewoonte van mijn buren om een zelf-geschoten dier geheel te gebruiken (inclusief huid, ogen en organen), respectvoller vond dan de manier waarop veel Nederlanders hun kiloknallers inkopen en weer weggooien, omdat hun goedkope vlees niet alleen teveel, maar ook nog eens smakeloos is. En omdat ik het onbeleefd vond om voedsel dat me werd aangeboden door mensen die zelf honger leden, te weigeren.

Flex

Ik vond mijn flexi-vegetarisme niet zo’n probleem. Jarenlang voelde het natuurlijk, logisch, om mijn dieet en gedrag aan te passen aan de situatie waarin ik me bevond. Sterker nog: ik was er trots op dat ik dan wel een soort-van-vegetariër was, maar dan tenminste niet zo’n rigide, activistisch type. Daaronder schaarde ik de mensen die ik weleens met woedende gezichten in protestmarsen tegen bont had zien lopen, de lijkbleke, slome kassamedewerkers van de biowinkel bij mij om de hoek en ook dat punkerachtige studiegenootje dat zodra ze de kans kreeg weer een moraliserend verhaal over vlees, leer, kaas of honing hield.

Met hen wilde ik me niet identificeren en ik wilde vooral ook niet dat andere mensen zouden denken dat ik er óók zo een was. Zodra ik op een feestje weer eens werd gecornerd door een fervent vleeseter die zin had in een discussie over de zin of onzin van vegetariër-zijn, schermde ik daarom met mijn relaxte leefstijl: “Oh, maar ik ben niet zo’n strikte vegetariër, hoor. Ik eet bijna nooit vlees omdat ik er geen behoefte aan heb. Maar af en toe een goede kaasfondue en choco-met-slagroom kan ik echt niet missen.” Aan zo weinig activisme was geen lol te beleven voor de tegenstanders en dus kreeg ik niet de ingewikkelde vragen voor mijn kiezen die veel andere (flexi-) vegetariërs wel geregeld krijgen: Eet je geen vlees? Waarom is je portemonnee dan van leer? Waarom eet je dan wel vis? En yoghurt? En eieren? En als je zo voor het milieu bent, waarom vlieg je dan zo vaak? Goede vragen, daar niet van. Ik had alleen niet zo’n zin om ze te beantwoorden. Ik was namelijk niet gestopt met vlees eten omdat ik ambieerde een groene modelburger te worden en dus voelde ik me ook niet geroepen om me te moeten verantwoorden over mijn inconsequente gedrag en idealen.

Ik wist het niet

Alleen begon ik mezélf steeds meer vragen te stellen. Ik weet niet meer zeker hoe het begon, maar ik vermoed met het zien van een aantal documentaires en filmpjes over de melkvee-industrie, die me bezorgd achterlieten en maakten dat ik artikelen, boeken en blogs begon te lezen over het onderwerp. Het klinkt ongeloofwaardig voor iemand die zich al bijna de helft van haar leven het lot van koeien aantrekt, maar tot twee jaar geleden was ik me er niet van bewust dat melkkoeien eindigen in exact dezelfde slachthuizen als vleeskoeien (koeien die voor het leer worden gehouden ook, trouwens, want leer is meestal géén restproduct, zoals ik altijd dacht). Ik wist ook niet dat melkkoeien, die in de natuur een leeftijd van 20 tot 25 jaar kunnen bereiken, voor de melkindustrie rond hun 5e levensjaar worden geslacht – de vrouwtjes, dan; stiertjes worden als ze zes maanden zijn, afgemaakt – zij zijn het ‘restproduct’ van de melkindustrie. Ik wist niet dat melkkoeien elk jaar kunstmatig worden geïnsemineerd, telkens zo’n drie maanden na de laatste bevalling, om de melkproductie zo hoog mogelijk te houden. Ik wist niet dat hun uiers daardoor vrijwel consequent ontstoken zijn, dat hun hoeven door het vele op-stal-staan verrot en pijnlijk zijn, en dat zelfs Nederlandse dierenartsen de intensieve veehouderij in Nederland beschuldigen van structurele wantoestanden. 

Ik wist het echt niet. Maar toen ik het eenmaal wel wist, was ik ineens niet meer zo trots op mijn eigen flexibele vega-leefstijl. Ineens kwam die me voor als gemakzuchtig. En ineens voelde mijn onwil om moeilijke discussies aan te gaan, als laf. Hoe meer ik leerde, hoe duidelijker het me werd: als ik het dierenleed waarvan ik nu begreep dat het bestond zodat ik ‘gezellig’ mee kon kaasfonduen met mijn vriendinnen niet langer wilde subsidiëren, moest ik een stuk strengere eetregels voor mezelf gaan hanteren dan ik tot nu toe had gedaan.

Moeilijk

En dat vind ik dus moeilijk. De eetregels zijn het probleem niet. Yoghurt en melk kunnen ook prima worden gemaakt van noten of granen en in elke biowinkel verkopen ze veganistische kaas. Ik vervang mijn dierlijke producten dus gewoon voor de plantaardige variant.

Wat ik lastig vind, is dat ik me door mijn nieuwe eetgewoonten ineens niet meer kan – of wil – verschuilen achter mijn ‘relaxte’ houding ten opzichte van het gebruik van dierlijke producten. En dus moet ik dierbare vrienden van mijn geliefde vertellen dat ik graag bij ze kom eten, maar dat ik eigenlijk, eh, dus, nou ja, geen vlees en ook geen melkproducten eet. Moet ik merken dat mijn geliefde zich daarvoor geneert, omdat ik zijn vrienden nu dwing tot het koken van voor hen onbekende, en daarmee ingewikkelde recepten. Moet ik mijn signature dish, die vrienden vroeger zo lekker vonden, aanpassen, omdat ik geen kaas meer wil gebruiken. En hen vervolgens met lange tanden zien eten, omdat ze de eerste veganistische variant die ik uitprobeerde, maar laf vonden smaken. Moet ik op feestjes wél die ingewikkelde discussies aan en kritische vragen beantwoorden. Moet ik, kortom, afscheid nemen van mijn ‘relaxte’ imago, en aan de kant van de ‘strenge’ types gaan staan.

Eerlijk is eerlijk: dat gaat met horten en stoten. Ik wil inmiddels graag veganistisch leven, maar daar liefst niemand anders mee lastig vallen – en dat blijkt lastig, in een wereld die nog op de vlees, leer en melkindustrie is ingesteld. Bij gesprekken met niet-vegans over mijn eetgewoonten merk ik nog steeds dat ik hardvochtig probeer vooral niet activistisch – en heel leuk! – over te komen, mijn leren laarzen draag ik nog steeds omdat ik ze wegdoen een grotere zonde vind dan het feit dat ik ze kocht toen ik nog naïef geloofde dat leer een restproduct was, en laatst, toen mijn lieve vader me een gebakje aanbood dat hij speciaal voor mij had gehaald, durfde ik niet te zeuren over de melkproducten daarin – ik wilde hem niet teleurstellen. Critici moet ik dus bij voorbaat al gelijk geven: ik doe nog veel dat niet in lijn is met hoe ik eigenlijk vind dat ik zou moeten leven. Maar ik ben lerende, en wennende aan het idee dat ik schijnbaar ook zo’n ‘radicaal’ vegan-mens ben. Mocht je me in 2018 treffen op een feestje, dan zal ik je toastje met kaas beleefd maar resoluut weigeren: “Nee, dank je. Voor mij geen melkproducten meer; ik doe mijn enorme best om een strenge veganist te zijn.”

Volg Roanne op Instagram of Facebook

Je kunt Moderne Hippies volgen op Facebook en Instagram.

Deze makkelijke, vegan recepten op Moderne Hippies al gemaakt?